Deel I

Het begint

met een raaf

en eindigt

met een dode raaf

Deel II

Met een hoop kabaal werden de kraampjes opgevouwen, de karren weggetrokken en werd de rotzooi in de gracht gepleurd. Het ongedierte sloeg dit alles gade vanuit de bomen en de schaduwen; ze zaten klaar om, zodra de laatste mensen wegliepen, het plein te bestormen en de lekkerste kruimels en het smeuïgste afval te bemachtigen. 

Cor zat op z’n vaste plek vanwaar hij uitkeek over de stinkende gracht en de scharrelende mensen toen Jan-Willem naast hem landde. 

“Hallo meneer Cor,” kraste de jonge vogel. 

“Jan-Willem,” antwoordde hij en hij knikte daarbij kort. 

“Hoe is het met u?” 

“Ik wil mijn vleugels uitslaan,” antwoordde Cor zuchtend. 

“Dat hebben we allemaal weleens. Dan vliegt u toch gewoon even een rondje? Of lukt dat niet meer?” 

“Dat lukt me nog uitstekend jongeman maar dat is niet wat ik bedoel. Ik bedoel dat ik ga. Ik smeer hem. Ik stap op. Ik trek de wijde wereld in.” 

“Vindt u het hier niet leuk dan?” 

“Nee.” 

“Waarom niet?” 

“Saai.” 

“Hoe bedoeld u saai? We hebben een mooie, veilige plek, er is genoeg te eten en er zijn leuke vrouwen. Ik heb het wel naar mijn zin.” 

Cor keek Jan-Willem strak aan. Enerzijds kon hij het naïve enthousiasme van de jonge vogel wel waarderen anderzijds kreeg hij er ontzettende jeuk van en zou hij hem graag de waarheid over het leven willen bijbrengen. Hij koos voor iets er tussenin. 

“Ik vind de groep saai. Ik vind de plek saai. Ik vind de gesprekken saai. Ik wil niet elke dag over eten, vrouwen en broedplaatsen praten. Ik ga mijn heil dus ergens anders zoeken.” 

Onder hen was het lawaai van de mensen inmiddels vervangen door geluiden uit de natuur. En zoals elke avond buitelden ratten, muizen, vliegen en vogels over elkaar heen, joegen ze elkaar weg en vochten ze om de achtergelaten etenswaren. 

Oude mopperkont, dacht Jan-Willem. Natuurlijk vind je het saai want je doet nooit wat. Je zit hier maar te zitten. Het is dat Mona het zo zielig vindt dat jij hier altijd maar alleen zit en graag wilde dat ik met je ging praten want anders… 

Hij stopte de gedachtenstroom en concentreerde zich op de conversatie. Mona zou het niet waarderen als hij nu al opgaf. Bovendien was hij nu ook wel geïntrigeerd en wilde hij weten wat de oude knar bewoog. 

“Waar gaat u dan naar toe?” 

‘Naar het noorden, denk ik. Eerst naar Duyvendrecht. Ik ben gek op duivinnen.’ 

‘Duivinnen?’ Jan-Willem schudde met z’n veren. Hij had het niet zo op die schuchtere duiven. 

‘Duivinnen zijn weelderige wezens. Ze kunnen in bepaald licht prachtig glimmen. Ze zijn heerlijk klein, ze koeren o zo lieflijk en ze wiebelen ontzettend begeerlijk met hun kontjes. Heb je daar wel eens op gelet?” 

Jan-Willem was met stomheid geslagen. Hij wist dat Cor een vreemde vogel was maar dit sloeg wel echt alles. Hij kon niet wachten om dit straks tegen de anderen te vertellen. 

Samen keken ze naar de duiven die aan de rand van het plein zenuwachtig met hun snavel tussen de tegels aan het pikken waren. 

“Ik moet bekennen dat ik ze nog nooit zo goed bekeken heb. Ze zitten nooit stil.” 

“Ah, maar soms moet je zelf stil zitten om schoonheid te kunnen aanschouwen.” 

“Wanneer vertrekt u?” 

“Zometeen. Ik was van plan eerder te gaan maar ik zag je aankomen dus ik dacht ik wacht nog even. Kwam jij eigenlijk met een reden?” 

“Nou, eh, nee, niet bepaald,” stamelde Jan-Willem, “ik wilde gewoon een praatje maken.” 

“Dat is je dan gelukt.” Cor stak zijn kop tussen zijn veren, schudde zijn pak goed los en spreidde vervolgens zijn vleugels. 

“Ja. Goh, het zal wel gek zijn zo zonder u in deze boom.” 

Cor sprong van de tak, draaide zijn kop en schreeuwde: “Dan bevinden wij ons beiden vanaf nu een nieuwe realiteit.” 

** 

De laatste zonnestralen braken door de wolken en vormden Jacobladders. Cor was niet helemaal eerlijk geweest toen hij zei dat vliegen hem nog gemakkelijk afging; zijn klauwen grepen minder stevig, zijn vleugels uitslaan kostte hem moeite, hij wist niet meer precies waar hij zijn voedsel verborgen had en zijn veren werden kaler. Maar nu hij eenmaal op, de door de aarde opgewarmde lucht, zweefde, vergat hij dit alles en ervaarde hij een moment van ultiem geluk. 

Cor was geboren met de gave Zicht, al ervaarde hij het als een vloek. Hij kon een andere wereld inkijken en zien wanneer iemand dood zou gaan, waar de ziel vervolgens naartoe ging en in welke vorm. Zijn hele leven stond zijn gave al tussen hem en de anderen in. Hij haalde de twee werelden vaak door elkaar waardoor hij soms de meest vreemde dingen kon uitkramen. Zijn ouders hadden hem om die reden op jonge leeftijd uit het nest gewipt en zo leerde hij als jong kuikentje al snel dat hij meestal beter gewoon zijn bek kon houden. 

Dat maakte hem niet geliefd maar wel wijs. Hij had namelijk heel veel tijd om na te denken en hij kwam al snel tot de conclusie dat je alleen jezelf kunt zijn wanneer je alleen bent en dat als je niet van eenzaamheid houdt, je ook niet van vrijheid houdt. En volgens dat principe had hij dan ook zijn leven geleefd. 

Het werd donker. In de verte zag hij een aantal vuurtjes branden en hij concludeerde dat dat Duyvendrecht moest zijn. Hij besloot de nacht door te brengen in een grote eik op het erf van een boerderij. De uil, die kennelijk een nest had in de eik, was niet al te gecharmeerd van zijn aanwezigheid en joeg hem de top van de boom in. Toen na een tijdje bleek dat Cor echt geen aanstalten maakte om het nest te roven, stopte de uil met loeren en ging weer verder tot de orde van de nacht. 

Vanuit de boomtop keek Cor uit over de akkerlanden en zag hij de sterrenhemel maar al snel veranderde het landschap en keek hij een droge woestenij in met een pikzwarte lucht. Het grote, teerachtige wezen, dat zich altijd ophield rondom de ten dode opgeschrevenen, bewoog zich al likkebaardend zijn kant op. Een paar dagen geleden was het Cor duidelijk geworden dat ze haar oog dit keer op hem had laten vallen en dat zijn einde nabij was. Dat was het moment waarop hij had besloten om nog eenmaal een stuk te gaan vliegen en andere plekken te gaan bewonderen voordat het wezen hem zou bereiken en verslinden. 

***

Duyvendrecht viel vies tegen. Cor had altijd gedacht dat de plaats zijn naam dankte aan de aanwezigheid van vele duiven maar dat bleek niet zo te zijn. Het aanbod was zeer schamel en de paar duivinnen die hij had gezien waren schurfterig en onverzorgd. En als hij ergens een hekel aan had dan was het wel schrufterig en onverzorgd. De duifjes hoefden van hem niet eens jong te zijn als ze maar verzorgd waren.  

Een waterig zonnetje stak zijn kop op en liet het dauw glinsteren. Cor zat op het dak van een oude schuur te balen en zich te bezinnen op zijn volgende stap toen de wind draaide. Deze wind droeg een voor hem onbekende maar zeer aantrekkelijke geur. Hij klepperde met z’n snavel in een poging de geur thuis te brengen. Het deed hem denken aan dode hond, maar dan vele malen intenser, gepaard met een vleugje darminhoud of iets dergelijks. Hij klepperde harder om het genot nog wat langer te laten duren maar dat mocht niet baten want de wind draaide alweer. 

Wat was dat? Zoiets als dit had hij, in de dertig jaar dat hij hier op deze aarde rondvloog, nog nooit geroken. De nieuwsgierigheid deed hem jong voelen. Ik weet wat ik ga doen! Uitvinden waar die geur vandaan kwam! 

Kroa-kroa klonk het door de lucht. 

Deel III

Deel IV


Tijdens een openbare executie op de Dam in Amsterdam, werd op zaterdag 03 mei 1664, Elsje Christiaens gewurgd aan een wurgpaal. Haar vonnis luidde: ‘Aan een paal geworgd te worden dat de dood erna volgt, en met dezelfde bijl waarmee zij de vrouw ter dood heeft gebracht enige slagen door de scherprechter op haar hoofd te ontvangen’.


Rembrandt was in 1664 in zijn laatste fase aanbeland: zijn tweede vrouw was overleden, hij had geldproblemen en woonde in een bescheiden woning aan de Rozengracht. Toen hij vernam van het lot van Elsje Christiaens besloot hij haar te tekenen. Zo werd Elsje op de dag van haar dood nog vereeuwigd door de meester, die twee sobere tekeningen van haar maakte: een van opzij, en een van voren. Het onschuldige gezicht is zeer treffend getekend: het lijkt zowel ongeloof als berusting uit te drukken.


Deel V

Deel VI

Deel VII

Het koken van Corvidae (kraaiachtigen)

Een raaf uitbenen

Zet elk idee van het plukken van een raaf uit je hoofd (zoals je bij een gans of eend zou doen). Behalve het borstvlees, is er gewoon niet genoeg eetbaar vlees op een raaf om het de moeite waard te maken. Met behulp van de hieronder beschreven techniek kun je binnen een minuut of twee het beste vlees van een raaf extraheren zonder al teveel rommel te maken.

1. Leg de raaf op zijn rug voor je met zijn kop naar rechts gericht.

2. Probeer met je ​​vinger te zoeken naar waar het borstbeen de bovenbuik raakt.

3. Maak met een scherp mes een snee onder het borstbeen (van vleugel naar vleugel) Maak je geen zorgen over te diep snijden, met deze snede wordt geen eetbaar vlees beschadigd.

4. Houd de pootjes van de vogel vast met je linkerhand, plaats 2 of 3 vingers onder de huid waar de snede is gemaakt en trek in tegengestelde richting. Het velloze borstvlees moet nu worden blootgesteld.

5. Neem het mes opnieuw en scheid elke borsthelft van het bot, beginnend in het midden en naar buiten toe werkend. Je zou moeten eindigen met 2 stukjes ravenborst.

6. Gooi de resten op de juiste manier weg.

EINDE

%d bloggers liken dit: