Over water. Bijdrage bijeenkomst Landgoed Zonheuvel
Mijn hond begint net uit z’n waterbak te slobberen wanneer er op de deur geklopt wordt. Het is Willem.
“Steek van wal, zeg ik.
“De kapitein wil je spreken,” is de boodschap.
Ik geef een knipoog. “Als het in de kajuit regent, dan druipt het in de hut.”
Hij glimlacht en draait zich vloeiend om.
Ik sluit de deur en slalom langs de hond. Ik ontwijk de open koffers, de boeken van mijn zoon en het beddengoed maar stap alsnog met mijn blote voeten op een stapel zompige kleren. Het wordt een beetje vochtig tussen mijn tenen.
Terwijl ik mijn voeten afdroog roep ik “Jonas, ruim je rommel op!”
“Jahaa,” klinkt het uit de badkamer.
Mijn man en tienerzoon hebben het op een wonderbaarlijke manier voor elkaar gekregen zich samen in deze superkleine natte ruimte te persen. Mijn man staat te gorgelen met een of andere vloeistof en mijn zoon spuit deodorant onder zijn klotsende hormoonoksels.
“Ik moet even naar opa, pakken jullie de spullen verder in?
Mijn man spuugt het goedje uit en kucht. “Moet je nou net hier je deodorant op doen? Ik stik hier zowat”.
“Ja, jij wilde perse nu je tanden poetsen”.
Mijn man tilt Jonas op en hangt hem met gemak half over de wasbak. “Geen grote mond he. Ik ben nog altijd sterker”
Met een grote, doelgerichte pas stapt mijn man de badkamer uit. Mijn man is van oorsprong Fries en heeft de bijbehorende schaatsdijen. Een van de redenen waarom ik op hem gevallen ben.
“Hebben jullie gehoord wat ik zei?” Ze kijken me beiden ietwat onthutst aan: “Ik ga even naar opa en zou het fijn vinden als jullie dan verder inpakken”
“Ik ga mee!” zegt Jonas. Hij duikt snel onder de arm van mijn man door, rent langs mij heen, geeft de hond, die staat te lekken boven het bed, onderweg een aai en eindigt uiteindelijk met de deurklink in z’n hand. Ik ga overstag.
“Geloof dat jij de klos bent” zeg ik tegen mijn man.
“Hoe voel jij je? Gaat het weer een beetje?” vraagt hij.
“Het gaat wel weer. Het blijft pijnlijk om als dochter van een echte zeeman zeeziek te worden.”
Hij pakt me vast. Ik verdrink.
“Ja, ja, ja” komt er proestend uit de hoek, “Opa wacht.”
Het miezert en het dek is glibberig. De wind snijdt maar hakt niet. Niet meer gelukkig. Dat maakt de deining van de Voormalige Noordzee iets beter te behappen. Jonas geeft me desondanks z’n arm.
Ik ben trots als ik mijn vader achter het roer zie staan. Het is net een piraat. De baard en de tatoeages zijn er, alleen het houten been en de papegaai missen nog. Ik heb altijd gezegd dat hij in de verkeerde tijd geboren is. Hij had mee moeten gaan met Columbus of een kapitein moeten zijn ten tijde van de VOC. Toen de schepen nog van hout waren en de mannen van staal. Ik had nooit kunnen dromen dat hij op z’n 77ste ons en drie andere gezinnen zou redden en ik ben dankbaar voor het feit dat mijn papa zelfs gelukkig wordt van een vlot in een vijver.
“Mag ik sturen?” vraagt Jonas.
“Het is te gevaarlijk. We varen nu over delen van het land. Ik weet niet of we gebouwen tegen komen die boven het water uitsteken,” is zijn antwoord.
“Waar zijn we ergens, pap?”
“Daarom riep ik je, we zijn bij Doorn. Ik dacht dat je dat wel wilde weten”
Ik loop de kajuit uit en kijk over de reling. Jonas komt naast me staan.
“Dus hier ben ik geboren” We kijken het diepe water in.
“Misschien kunnen we hier een keer gaan duiken,” zegt hij enthouiast.
“Ja, misschien wel.” Er kruipt een druppel over mijn wang.
“Kijk,” roept mijn vader. In de verte zien we een enorme drijvende stad.
Nieuw Nederland. Utrecht aan Zee.
Geef een reactie